Van uitstrijkje naar filosofie

‘Ervaar het geluk van het “zo maar zijn”, wereldwijs en onbezorgd, stevig als een boom en licht als een blaadje’.
Deze tekst sprak me zo’n 5 jaar geleden aan in de folder, die ik in het rek zag staan bij de huisarts. En door mijn o zo pijnlijke uitstrijkje destijds zit ik sindsdien iedere maandagavond op de School voor Praktische Filosofie en Spiritualiteit. Daar filosoferen we met jong en oud over ‘datgene in het leven waar het werkelijk om gaat’. Een inspirerende zoektocht naar inzicht en zelfkennis.
Er wordt geen geloof of religie aangehangen, wat perfect past in mijn nogal vrije geest, welke wars is van dogma’s.
Jezus, Boeddha, Krishna, Sri Shantananda Sarasvati, Socrates, Plato, Shakespeare; ze komen allemaal voorbij. Wat een interessante, inspirerende en wijze mannen!
Al vraag ik me inééns af waar de interessante, inspirerende en wijze vrouwen zijn gebleven?! Even mijn inmiddels dikke filosofische map met hand-outs doorbladeren…alleen maar mannen. Zucht. Dit haalt mijn 5-jarig enthousiasme even omlaag. Komende maandagavond maar eens informeren of ik nog wijze vrouwen kan verwachten de komende jaren dat ik er mogelijkerwijs vertoef.

Wekelijks krijgen we een opdracht mee naar huis. Opdrachten met als doel een beter mens te worden. Zoiets als ‘wat zou een wijze man of vrouw doen in deze (lastige) situatie’. Deze staat op nummer 1 in mijn oefeningenlijstje. Of ‘zie de persoon vóór je, als voor de eerste keer’. En die heb ik al vaak, maar tot nog toe zonder heel veel succes, beoefend. Probeer het maar eens bij iemand bij wie je vol zit met oordelen, iemand die je al binnen een seconde weet leeg te zuigen. Ik bedenk me de oefening en vrijwel onmiddellijk daarna zie ik wat voor een loser die persoon toch wederom is. Opdracht wederom mislukt. Maar ik blijf oefenen, écht.
‘Dat wat voor je is, is je leermeester’, ook zo’n leuke. Ik snap echt wel dat je overal wat van kan leren, ook al is ‘dat wat voor je is’ nog zo vervelend, pijnlijk of irritant. Ik denk gelijk terug aan die keer dat ik me voorstel aan mijn patiënt voor wie ik die avond ga zorgen. Mijn collega waarschuwt al dat ze in de war is. Geen probleem. ‘Dag mevrouw, ik ben Linda de Roos en ik zorg vanavond voor u’, waarop mevrouw gelijk antwoord ‘écht niet’. ‘Nou mevrouw, toch echt wel,…’ en voor ik mijn zin af kan maken gilt mevrouw door de kamer (met intercom aan naar de gang, heel gênant) ‘kútwijijijfff…..’ en heb ik ook haar harde vlakke hand met een klap tegen mijn wang. Van schrik moet ik lachen, wat mevrouw uitnodigt om er nog wat vloekwoorden achteraan te gooien. Of ik heb haar in een vorig leven ook een keer wat aangedaan, of ik mag nu geduld en mededogen oefenen. Dat laatste heb ik gedaan, waardoor mijn collega’s en ik vervolgens de hele avond ‘Ademnood’ van Linda, Roos en Jessica door de intercom over de IC horen galmen. Hoe vals ook, zingen is zoveel leuker dan vloeken.

Voor deze week hebben we een kleine hersenkraker mee naar huis gekregen. Althans, dat vind ik. Wat maakt dat je van iemand houdt als je alles wat die persoon tot een zo leuk persoon maakt, weglaat. In eerste instantie denk ik dat ik iemand leuk vind omdat zij zo spiritueel en inspirerend is voor mij. Of vind ik haar leuk omdat ik zo met haar kan lachen dat ik er bijna van in mijn broek plas. Is het de goedkeuring en de bevestiging van die ander die mij zo goed doet voelen. Vaak zijn de mensen van wie je houdt je zo dierbaar omdat je een gemeenschappelijke deler hebt, is er iets in die vriend/vriendin wat je raakt, inspireert, of energie geeft. Misschien soms zelfs voor eigen gewin? Maar wat als de gemeenschappelijke deler wegvalt. Als al het andere er even niet is? Al filosoferend snap ik ineens waar mijn docente heen wil. Het onderscheid tussen alles wat vergankelijk en dus voorbijgaand is, en het onvergankelijke, ofwel het eeuwige. Dan is de liefde de zielevonk die opspringt in het kontakt, de momenten waarin je samen één bent door zelf in eenheid te verkeren. Dan maakt het geen zak meer uit of zij die eigenschap heeft die jij zo enorm leuk vindt, of niet.

En weer is er het bewijs dat een pijnlijk moment in het leven altijd een kado in zich draagt. Filosofie is een groot kado in mijn leven. Dankzij mijn o zo pijnlijke uitstrijkje.

Namasté!
(de ziel in mij groet de ziel in jou)

Bank of bistrosetje?

(Deze column is, in beknoptere versie, geplaatst in het Medische vakblad ‘Critical Care’ nr. 01/2012)

Als verpleegkundige een affaire beginnen met een patiënt is not-done. Een regel waar ik me niet aan heb gehouden. Of misschien toch ook wel. De affaire ontstond pas na afloop, alleen de aanzet ontstond op de IC.

Twee weken voordat Suus op mijn IC belandt, heb ik een date met haar in de kroeg in Utrecht. We kennen elkaar van het uitgaan en Suus zat al een tijdje te azen op een afspraakje met mij. Ik hield het steeds af, voelde ergens dat we uit totaal ander hout gesneden zouden zijn. Maar de aanhouder wint uiteindelijk en ik had toch niets te verliezen. Ergens fascineerde ze me ook. ‘Verschillende houtsoorten kunnen toch ook voor mooie bankjes zorgen?’ dacht ik. Dus zo hadden we een leuke middag samen en leerde ik Suus wat beter kennen. Een prachtvrouw met een stoer pantser. Een pracht glimlach, waarachter een heel levensverhaal. Tot ze me sms’t dat ze opgenomen is op de kaakafdeling in het UMCU. Na het trekken van een verstandskies is er een uitgebreid abces ontstaan. Ze moet geopereerd worden, waarbij het abces ontlast gaat worden. Omdat ik erg nieuwsgierig ben hoe het met Suus is en ik natuurlijk als date geen informatie krijg, probeer ik het anders. Verpleegkundigen onder elkaar vertellen elkaar nog wel eens wat meer, dus doe ik alsof ik vanaf de IC bel. Terwijl ik gewoon thuis op de bank zit. ‘Maar ze ligt toch bij jou op de IC nu?’ is het antwoord dat ik krijg. Hakkelend en blozend hang ik weer op. Ze ligt op mijn IC?! Ik spring op de fiets, met een foto van haar mooie kop op zak. Mijn collega’s kijken verbaasd als ik in burger verschijn, naast Suus neerstrijk en haar hand in de mijne pak. Die mooie kop is ongeveer 4x zo dik en er komen 9 drains uit haar kin en hals. In diepe slaap ligt ze aan de beademing. Het abces is zo groot dat het haar hele luchtpijp dichtdrukt. Dit voelt bizar. Zo zie ik haar ineens in ál haar kwetsbaarheid, zowel letterlijk als figuurlijk bijna naakt. Het pantser is alleen nog een vaalgeel ziekenhuisjasje. Ik hang de foto van Suus boven het bed. Ik vind het altijd fijn een foto te zien van mijn patiënten in hun dagelijkse leven, en nu zeker. De nachten erna zit ik in de nachtdienst en hou ik Suus nauwlettend in de gaten. Nacht 2 tref ik Suus volledig overstuur aan. Die avond zijn beide patiënten aan weerzijden van haar dood gegaan, en Suus heeft het allemaal meegemaakt. Wakker als ze ondertussen is, met de beademingsbuis nog in haar keel. Zo’n dun vaalgeel gordijntje houdt absoluut geen heftige reanimatietaal en huilende familie tegen. Haar ogen huilen de woorden van doodsangst, die door de beademingsbuis niet uitgesproken kunnen worden. Haar angstige groene ogen voeren me rechtstreeks naar haar ziel, in één tel ben ik ontdooid voor haar. Ik moet voor haar zorgen, niet als verpleegkundige maar als vriendin. Ze heeft me nodig. En daar is de aanzet. Die Suus vervolgens inkopt door me nacht 3 via de sms te vragen of ik met haar wil trouwen. Haar ondeugd komt terug. Er ontstaat liefde en respect voor elkaar. Ik laat haar ’s nachts een kaart uit mijn tarotset trekken, welke haar inzicht geeft en kracht . Als zij vergeet te ademen en de beademingsmachine daarop alarmeert, zit ik een tijd naast haar en help haar mee ademen, zodat ze misschien eerder van de beademing af komt. Ik knuffel haar tussen de drains door. Ik laat haar voelen dat ze niet alleen is. Weer van de beademing en de IC af neem ik haar vanaf de afdeling voor het eerst mee naar buiten in mijn lunchpauze. Op het bankje voor het UMCU delen we een bijzondere ontmoeting. Onze muren zijn grotendeels afgebroken en onze zielen herkennen elkaar. Weer thuis zet de doktersroman zich voort. We daten, flirten, ontdekken en delen. Vurig, vlammend, toppen en ook flinke dalen.

Een bijzondere affaire, die niet heeft geleid naar het huwelijk. Een bankje gemaakt van verschillende houtsoorten is mooi, maar werkt ook onder verschillende weersomstandigheden. Het wringt, het wijkt, het past vaak net niet. Zelfs een bankje gemaakt van hetzelfde hout zou mij wellicht niet passen, te symbiotisch. Doe mij maar zo’n knus bistrosetje, twee sierlijke trotse stoeltjes met een tafeltje erbij. Dat tafeltje staat dan voor een gemeenschappelijke visie en eenzelfde levensdoel. Bistrosetje of niet, deze ervaring pakt niemand ons meer af. Suus zit in mijn hart, en ik in de hare, no matter what.